De Huismus

De Huismus (Passer Domesticus)

Huismussen leven al eeuwenlang in de omgeving van mensen. Vroeger broedden ze massaal onder de daken van huizen, en zochten ze op akkers naar graan. Door verstedelijking is ons land steeds kaler en tevens schoner geworden, en gaat het daardoor slecht met de huismussenpopulatie. Veel daken zijn door moderne woningbouw ontoegankelijk geworden, en bij verbouwingen wordt er geen rekening gehouden met de huismus, zij is telkens weer de pineut. Graan- en korenvelden hebben plaatsgemaakt voor industrie en mega-stallen. De tuinen zijn kaal en leeg, van steen en beton, in plaats van lekker groen. Daarbovenop wordt er ook rigoureus geveegd en schoongemaakt, zodat er werkelijk geen kruimeltje meer te vinden is. Daarbovenop is er een toename van predatie, voornamelijk door onze eigen huiskatten. In de jaren zeventig waren er nog 2 miljoen huismussenpaartjes, nu broeden er nog maar een kwart daarvan in ons land, en dit aantal neemt nog steeds sterk af. Vooral in onze hoofdstad Amsterdam is de nood het hoogst; hier is de terugloop zelfs 90%. De huismus staat sinds 2004 op de Nederlandse Rode Lijst van Bedreigde Diersoorten. In 2014 luidde daarom de Vogelbescherming de noodklok; als we niet direct actie zouden ondernemen verdwijnen binnen afzienbare tijd 22 bekende vogelsoorten in Nederland, waaronder de huismus.

Het is vijf voor twaalf voor de huismus, en nu is de tijd voor actie voordat het te laat is!

https://www.trouw.nl/nieuws/er-is-wat-met-de-mussen-aan-de-hand~bceb2cfb/

Kenmerken

De huismus is 14 tot 16 centimeter lang en weegt maximaal circa 35 gram. Zij is een inheemse vogel en is het jaar rond in Nederland. Hij komt in heel Europa voor. Dit diertje voelt zich voornamelijk thuis in een groene omgeving en is vaak in bossen, akkers, tuinen en weilanden te vinden. Ondanks dat de huismus een kleine zangvogel is, komt hij vaak niet veel verder dan getjilp. Hij vliegt of hipt om vooruit te komen. De mus is een standvogel, dit wil zeggen dat hij bij voorkeur op dezelfde plek blijft wonen. Hij is ook nesttrouw, wat betekent dat hij in het nest waar hij in geboren is, later zelf zijn eigen jongen grootbrengt. Als zijn ouders dan nog leven, bouwt hij er een nestje naast. De huismus houdt namelijk van gezelschap; ze vinden het erg gezellig om met zijn allen bij elkaar te wonen. De helft van de juveniele (jonge) huismussen overleeft het eerste half jaar. Deze worden meestal circa 3 à 4 jaar oud, maar er zijn exemplaren bekend tot 10 jaar oud.

Het mannetje en vrouwtje verschillen van uiterlijk. Het mannetje heeft een grijze kruin en een zwarte bef tot op de bovenborst, warmbruin, zwart-gestreepte bovendelen en vleugels en een opvallende witte vleugelstreep. Het vrouwtje heeft licht bruine bovendelen met een grijze waas en donker-bruine strepen, een effen lichte borst en eenkleurig grijze onderdelen met een beige teint. Het mannetje is beslist te onderscheiden van het vrouwtje, namelijk doordat zijn kleuren veel helderder zijn, met bordeauxrood in het verenpak, met zwart en wit op het kopje en een witte streep over de vleugels. Dit heeft het vrouwtje niet. Zij heeft alleen maar bruintinten. Het mannetje en het vrouwtje bouwen samen een nest, waarin het vrouwtje vier tot zeven eitjes legt. De jongen worden kaal geboren en vliegen al na twee weken uit. De ouders blijven ze dan nog wel voeren. Het is daarom belangrijk dat wij, als mens, de kleintjes dan met rust laten. Gemiddeld wordt de huismus niet ouder dan 1 à 2 jaar, maar er zijn exemplaren bekend van 5 tot 10 jaar oud.

Leefwijze

Huismussen zijn uitgesproken standvogels, die zich meestal niet meer dan enkele honderden meters van de broedplaats verwijderen en in het broedseizoen nog minder ver. Huismussen zijn sociale dieren: broeden, foerageren, baltsen, stofbaden nemen, slapen en uitzwermen na de broedperiode zijn allemaal activiteiten die in groepsverband plaatsvinden. Huismussen zijn stapelvoedsel voor sperwers. Eén succesvol broedsel per seizoen is niet voldoende om de populatie in stand te houden, daarvoor zijn meerdere succesvolle broedsels per jaar nodig om de huismuspopulatie in stand te houden. Plekken waar voedsel gezocht worden moeten in de directe omgeving van schuil- en vluchtmogelijkheden liggen. Voor het duurzaam overleven is een groepsgrootte van minimaal 20 broedparen noodzakelijk.

Huismussen zijn in tegenstelling tot veel andere vogels ’s ochtends rond zonsopkomst nog niet erg actief met zingen, wel 1-2 uur na zonsopkomst; aan het eind van de morgen neemt de zangactiviteit weer af. Huismussen zijn in tegenstelling tot veel andere vogels ’s ochtends rond zonsopkomst nog niet erg actief met zingen. Ze beginnen pas zo rond 1-2 uur na zonsopkomst en aan het eind van de morgen neemt de zangactiviteit weer af. Op de gezamenlijke slaap- en foerageerplaatsen wordt wel volop gekwetterd en getjilpt. De broedtijd is van begin april tot en met augustus, waarbinnen 2 tot 3 legsels worden grootgebracht. De nestbouw begint al in maart. Ook buiten de broedperiode wordt aan het nest gebouwd en wordt het nest ook gebruikt als slaapplaats. De broedduur bedraagt 12 tot 14 dagen, en vervolgens vliegen de jongen na 14 tot 16 dagen uit en worden daarna nog 10 tot 14 dagen door hun ouders gevoed.

Dispersie vindt over kleine afstanden plaats: (her)kolonisatie van geschikt habitat vindt alleen plaats direct aangrenzend aan gebieden waar de mus al aanwezig is. In het stedelijk gebied blijven de meeste jonge dieren binnen 1,5 à 2 kilometer van de nestplaats waar ze opgegroeid zijn. In het landelijk gebied vestigen ze zich tot 4 à 5 kilometer van de nestplaats waar ze opgegroeid zijn. Wanneer de populatie onder druk staat blijven de jongen dichter bij de opgroeiplek, omdat er dan meer geschikte nestplaatsen in de directe omgeving van de opgroeiplek beschikbaar zijn.

Voedsel

Huismussen zijn sterk geassocieerd met mensen. Voor zijn voedsel is de huismus sterk afhankelijk van wat de mens hem, al dan niet bewust, biedt. Deze voedselbron moet continu aanwezig zijn. Het voedsel van volwassen huismussen bestaat voor het grootste deel uit zaden van grassen en onkruiden en wordt aangevuld met bessen, bloemknoppen, insecten, fruit, noten. In stedelijke omgeving zijn broodkruimels en andere voedselresten van mensen en hun huisdieren de belangrijkste voedselbron. Ook wordt er wel grit (kalk) en kleine hoeveelheden kleine steentjes (bevorderen vertering harde granen) gegeten. In het broedseizoen hebben vrouwtjes voldoende eiwitrijk voedsel nodig om eieren te kunnen leggen. Jongen eten in de eerste twee weken van hun leven eerst uitsluitend zacht eiwitrijk voedsel bestaande uit insecten zoals bladluizen, (dans)muggen, vliegen, rupsen en zelfs spinnen. Dit is omdat hun maag het harde zaad niet kan verteren, en omdat ze eiwit nodig hebben om te kunnen groeien.

Naarmate de jongen in die periode groeien, wordt dit dieet geleidelijk aangevuld met plantaardig voedsel. De jongen worden gevoerd tot een week of twee na het uitvliegen en dan is het voedsel hetzelfde als die van een volwassen huismus. Het voedsel wordt gezocht op plaatsen zonder of met korte vegetatie, zoals wegbermen, erven en tuinen. Essentieel is dat er continu, jaarrond, betrouwbare voedselbronnen beschikbaar zijn, en dat bij die voedselbronnen voldoende beschutting is. In het stedelijk gebied is dit vaak in de omgeving van kinderboerderijen, bakkers en terrasjes; in het landelijk gebied is dit vaak bij boerderijen en graan verwerkende bedrijven. Ook in bepaalde bomen, zoals wilg, eik, conifeer en berk, kunnen huismussen insecten vinden.

De volwassen mussen eten de insecten zelf ook om kracht op te doen tijdens deze hectische periode. Het voedsel wordt gezocht op plaatsen zonder of met korte vegetatie, zoals wegbermen, erven en tuinen. Het is uiterst belangrijk dat de dieren het gehele jaar genoeg voedsel binnen krijgen. Essentieel is dat er betrouwbare, continue voedselbronnen beschikbaar zijn. In het stedelijk gebied is dit vaak in de omgeving van kinderboerderijen, bakkers en terrasjes; in het landelijk gebied is dit vaak bij boerderijen en graan verwerkende bedrijven.

Beschrijving habitat

Het habitat van de huismus moet voldoen aan een combinatie van een aantal eisen, die ook nog eens binnen een straal van enkele meters (dekking bij voedselbronnen) tot enkele honderden meters (nestplek en voedselbronnen) moeten liggen. Het betreft een combinatie van nest-gelegenheid, voedsel (voor volwassen en jongen), dekking (stekelige struiken; groenblijvende struiken, coniferen en klimplanten, klimop), plekken voor stofbaden en drinkwater. Ontbreekt één van de onderdelen of liggen ze te ver van elkaar verwijderd, dan is het habitat niet geschikt.

De functionele leefomgeving van een voortplantingsplaats en een vaste rust- en verblijfplaats moet het volgende leveren:

• Er moet continu voedsel te vinden zijn. Bij de plekken waar voedsel gezocht wordt moet in de directe omgeving (binnen 5 à 10 meter; bij aanwezigheid van predatoren dichterbij) dekking aanwezig zijn. De dekking bestaat uit stekelige struiken, begroeide gevels of schuttingen, groenblijvende begroeiingen zoals klimop.

• Voldoende inheems groen en enkele grote bomen als leverancier van eiwitrijk voedsel (kleine zachte insecten, larven, rupsen) voor de jongen. Deze elementen moeten binnen 50 meter van de nestplaats te vinden zijn.

• Altijd groenblijvende planten in hagen, gevelbegroeiing of plekken onder daken te gebruiken als collectieve slaapplek (en tevens voor dekking) voor mannetjes, ongepaarde vrouwtjes en juvenielen.

• Niet teveel grote bomen maar wel een aantal.

• Droge, zandige plekken voor het nemen van een zandbad.

• Schoon, ondiep water om te drinken en water om in te baden, niet dieper dan 2cm diep, anders kunnen ze er in verdrinken. Er moet binnen 1 à 2 meter dekking aanwezig zijn om op te drogen.

• Plekken waar kleine steentjes of grit gevonden kan worden.

Dit alles moet bij voorkeur zo dicht mogelijk bij elkaar liggen, maar altijd binnen een straal van 100 à 200 meter rond de plek waar gebroed wordt. Deze elementen moeten op meerdere plekken aanwezig zijn binnen die straal.